Goed wonen laat zich niet meten in vierkante meters alleen. Wonen beweegt mee met het leven: de student zoekt de dynamiek, het jonge gezin zoekt de veiligheid en nabijheid van voorzieningen, de oudere zoekt de stilte en goede zorg. In dat spanningsveld richt dit concept zich op een bekend object van de Nederlandse stad: het grote herenhuis. Monumentaal, royaal, maar vaak onbuigzaam geworden voor de mens van nu. Deze studie onderzoekt hoe we de overmaat kunnen inzetten door architectonisch slimme en sociaal bewuste woningsplitsing. Laagdrempelige constructieve ingrepen krijgen prioriteit, maar het echte vertrekpunt is de gebruiker: wie woont hier en wat zijn hun behoeften? Daarbij staat sociale gezondheid centraal. De druk op de zorg en de vergrijzing vragen om nieuwe woonvormen waarin ouderen langer zelfstandig kunnen wonen, zonder zich eenzaam te voelen. Door ontmoeting te faciliteren ontstaat een nieuwe rijkdom in de samenleving. Tegelijkertijd vraagt een kleine woning meer aandacht voor woonkwaliteit. Compact bouwen is cruciaal: berging, badkamer en keuken moeten ruim aanvoelen binnen een bescheiden schaal. De ware opgave zit in het behouden van ruimtelijke waardigheid binnen leefbare grenzen. Hier raakt architectuur opnieuw aan haar essentie: ruimte maken voor het leven zelf.
"*" geeft vereiste velden aan